Brightlands station internationale prestige gaat voor inwoners
Brightlands station internationale prestige gaat voor inwoners
OPINIE – Stephanie Blom
Dat er binnenkort een andere naam prijkt op wat stationsborden en in de NS-app, lijkt op het eerste gezicht vrij onschuldig. De keuze om station Maastricht Randwyck eenzijdig om te dopen tot Maastricht Brightlands is wellicht niet direct wereldschokkend, en er zullen vast weinigen direct wakker van liggen. Toch zegt deze naamswijziging iets fundamenteels over Maastricht. Deze symboliseert voor ons namelijk hoe onze stad steeds meer wordt vormgegeven door een steeds beperkter wordende groep bestuurders en marketeers, die vooral oog hebben voor het internationale prestige en imago van onze stad, en de belangen van kenniswerkers en expats daarin. Daarmee tekent zich een stad af waarin bepaalde groepen mensen – meestal hoger opgeleid, en vaak van buiten komend – automatisch tot de norm worden verheven, terwijl de meesten van ons hun stad langzaam zien veranderen in iets waar zij zich niet meer in herkennen.
Want de naamswijziging staat niet alleen symbool voor de groeiende invloed van Brightlands, een kekke merknaam voor een campus die vooral bestaat uit reeds bestaande banen bij het academisch ziekenhuis en de universiteit, maar staat ook symbool voor een dieperliggende kloof in de stad die met de dag scherper zichtbaar wordt. Neem bijvoorbeeld het verschil in levensverwachting tussen wijken binnen en buiten de Maastrichtse singels: zes jaar korter leef je gemiddeld, als je toevallig niet in de buurt van het Vrijthof of het Stadspark woont. Dat soort ongelijkheid is geen toevalligheid, maar een direct gevolg van beleidskeuzes waarin economische groei steeds belangrijker wordt dan bestaanszekerheid, en waarin de taal van innovatie en ‘opwaardering’ luider klinkt dan de taal van solidariteit en saamhorigheid.
Deze ontwikkeling is wat de Franse socioloog Didier Eribon in zijn onvolprezen werk, Terug naar Reims treffend omschrijft: beleidsmakers en politici spreken vooral met en over hun eigen sociale klasse, maar zelden met de mensen die daarbuiten vallen en die het grootste deel van de Mestreechse bevolking uitmaakt. Er wordt beleid gemaakt en ingevoerd vanuit hun eigen (beperkte) wereldbeeld, en daardoor worden grote delen van de samenleving structureel over het hoofd gezien. Rechtsgeleerde Joan Williams wijst in haar meest recente werk op een vergelijkbaar fenomeen: hoger opgeleide bestuurders hebben vaak niet eens door dat ze in een zeer kleine sociale bubbel leven, waarin ze vanzelfsprekend aannemen dat innovatie en internationalisering gunstig zijn voor iedereen (dat inmiddels totaal ontkrachtte ‘trickle down effect’). Dat er mensen zijn die zich vervreemd voelen van hun eigen stad, die hun wijken zien veranderen zonder dat ze écht iets gevraagd wordt, blijft daardoor structureel onzichtbaar in onze stad.
Deze klasse-blindheid tekent zich vooral in Maastricht duidelijk af. Waar het stadsbestuur graag spreekt over een toekomst als ‘internationale kennisstad’, blijven grote groepen van onze inwoners achter in onzekerheid. Dat zien we in Randwyck, waar bewoners zonder échte inspraak hun stationsnaam verliezen en over niet al te lange tijd een enorm campusgebouw voor de deur zien verrijzen, maar ook in buurten als Mariaberg en Wittevrouwenveld, waar betaalbare huurwoningen steeds schaarser worden door geplande opwaardering en gentrificatie (de zogenoemde ‘magic mix’, die op magische wijze nóóit van toepassing is op wijken als Sint Pieter en Jekerdal). Het verschil tussen wie van dit alles profiteert en wie uiteindelijk te veel verliest, tussen wie mee mag praten en wie genegeerd wordt, is in de stad steeds scherper zichtbaar. Het probleem zit niet alleen in de keuzes zelf, maar vooral in het gebrek aan bewustzijn bij bestuurders en een groot deel van de gemeenteraad dat er überhaupt sprake is van tweedeling.
Deze kloof kan alleen gedicht worden als we onze blik volledig richten op een samen gedeelde stad, waarin elke wijk meetelt en elke inwoner serieus genomen wordt. Dit vraagt niet alleen om sociale investeringen in zorg, huisvesting en welzijn, maar ook om een fundamenteel andere bestuurscultuur: een cultuur waarin inwoners écht centraal staan en meer zijn dan slechts figuranten in een (tot op heden fictief) innovatief toekomstverhaal. Het vraagt om een bestuur dat zich bewust is van de maatschappelijke realiteit buiten haar eigen netwerken, borrels, en expertmeetings om, en waarin ruimte wordt gemaakt voor de levensverhalen en de belangen van mensen die nu genegeerd worden. Maastricht heeft wat ons betreft namelijk een grote behoefte aan minder marketingpraat en meer medemenselijkheid, aan minder branding en meer binding, aan minder ‘bleisure’ en meer betrokkenheid. Want pas als wij als inwoners ons gehoord en gezien voelen, en pas als ónze belangen centraal komen te staan, kunnen we spreken van een stad die écht voor iedereen is. En dat is dan ook meteen het antwoord op de vraag van die deze stad nou eigenlijk is: uiteindelijk is die van ons allemaal.
- Zie ook:
- Jack van Gelooven
Reactie toevoegen