Waarborging demonstratierecht
Waarborging demonstratierecht
Aan het college van burgemeester en wethouders van Maastricht
Maastricht, 9 mei 2024
SP stuurde samen met PVDD deze Open brief aan de stad en het college. Het gaat over de waarborging van het demonstratierecht in de gemeente Maastricht.
Geacht college,
Zoals bekend vond op 29 april jl. het Maastricht Debate plaats in het Theater aan het Vrijthof. Om de mensen die geen plaats in het theater hadden weten te bemachtigen in staat te stellen om het debat in gezamenlijkheid met elkander te volgen, werd op het Vrijthof een zogenoemde openbare Watch Party georganiseerd. Van deze openbare gelegenheid is door een groep demonstranten gebruik gemaakt om aan de randen daarvan gebruik te maken van hun grondwettelijk recht op vreedzame betoging om aandacht te vragen voor de Palestijnse zaak, waarbij zij zich hebben beperkt tot een betoging buiten het afgezette evenementengebied om. Daarbij onthielden zij zich van gewelddadigheden en vandalisme, maar gebruikten slechts geluidsversterkende instrumenten, spandoeken en borden om hun boodschap kenbaar te maken.
Ondanks het vreedzame karakter van de betreffende demonstratie, en het fundamentele karakter van het recht tot betoging, levert dat recht ook in onze gemeente kennelijk zodanige spanningen op met andere rechten, vrijheden en belangen, dat een deel van de fracties in de gemeenteraad de nodige vraagtekens plaatst bij de wijze waarop de burgemeester als hoeder van de openbare orde en veiligheid in onze stad invulling geeft aan de uitoefening ervan. Tevens leggen de toon en de inhoud van de betreffende vragen bloot dat er bij een flink aantal partijen in onze gemeenteraad grote onduidelijkheid bestaat over de historische achtergrond, de inhoud, en de reikwijdte van dit fundamentele grondrecht, hetgeen onze fractie veel zorgen baart. Om die reden wensen wij u middels dit schrijven een aantal overwegingen en aandachtspunten mee te geven bij de beantwoording van de genoemde vragen, maar ook ten aanzien van de bredere invulling van het recht tot betoging in onze gemeente.
Het jaar 1848 staat in de vaderlandse en Europese geschiedenis bekend als het ‘Revolutiejaar’. In dat jaar braken in heel Europa onder leiding van - notabene - republikeinen en constitutioneel-liberalen revoluties uit die draaiden om de invoering van het kiesrecht, de liberale hervorming van constituties en parlementaire stelsel, en de verdrijving van vreemde mogendheden en heersers. In Nederland zou het in het Revolutiejaar echter nooit tot een wijdverbreide opstand komen, aangezien de dreiging van een opstand in de Nederlanden de toenmalige koning Willem II volgens eigen zeggen ‘in één nacht van conservatief naar liberaal’ maakte en de vorst instemde met het opstellen van een nieuwe liberale grondwet. In 1848 was Nederland dan ook getuige van een baanbrekende grondwetsherziening die vormgegeven werd door Johan Rudolf Thorbecke, de man die door velen beschouwd wordt als de aartsvader van het Nederlandse liberalisme. Bij de betreffende grondwetsherziening werd in artikel 10 het ‘regt tot vereeniging en vergadering’ opgenomen als fundamenteel politiek grondrecht, en daarmee erkend als onmisbaar onderdeel van de moderne democratische rechtstaat.
Bij de laatste grote grondwetsherziening van 1983 vond een herschikking van de artikelsgewijze nummering en de grondrechten plaats, waarbij het recht tot vergadering in artikel 9 Grondwet neergelegd werd, en het ‘recht tot betoging’ (ofwel: ‘demonstratie’) daar expliciet aan toegevoegd werd. De reden die hieraan ten grondslag lag, was dat de betoging ‘voor velen betekenis [heeft] verworven als middel om, het liefst met zoveel mogelijk mensen, in het openbaar uiting te geven aan gevoelens of wensen op maatschappelijk en politiek gebied.’ (p. 39).
Het recht tot vergadering en betoging is tevens verankerd in artikel 11 van het ‘Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden’ (EVRM), artikel 21 van het ‘Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten’ (IVBPR), en in artikel 12 van het ‘Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie’, hetgeen indiceert dat dit recht ook op Europees en internationaal niveau als onontbeerlijk voor een vrije en democratische samenleving beschouwd wordt. Deze mensenrechtelijke bescherming geldt ten principale en ongeacht het onderwerp (pp. 36 – 37) waar mensen samen de straat voor opgaan, of dat onderwerp direct gerelateerd is aan een mensenrechtelijke kwestie, en ongeacht of de kwestie waarvoor men aandacht wenst te vragen direct gelieerd is aan de plaats of de bijeenkomst in de nabijheid waarvan men wenst te protesteren.
Volgens onze fractie is de wijdverbreide codificatie van het betreffende grondrecht in vrijwel alle moderne westerse constituties en internationale mensenrechtelijke verdragen een enorme verworvenheid te noemen. Zonder de erkenning en waarborging van dit recht mochten werkenden zonder een zeker vermogen en vrouwen immers nog steeds niet stemmen of zich verkiesbaar stellen, was de raciale segregatie in de Verenigde Staten niet afgeschaft, werkten we nog steeds 80 uur per week in erbarmelijke omstandigheden, woonden we nog steeds met vijf gezinnen in piepkleine verkrotte woningen, waren er nóg meer militairen en burgerslachtoffers gevallen in Vietnam, bevonden zich nu kruisraketten op Nederlandse bodem, duurde de oorlog in Irak nog steeds voort, stond femicide niet op de maatschappelijke en politieke agenda, was India wellicht nog steeds een Britse kolonie, en was (wrang genoeg) de bio-industrie al afgeschaft en het stikstofprobleem reeds opgelost. En dit is slechts een kleine greep uit de enorme resultaten die het gevolg zijn van de wijdverbreide uitoefening van het recht op vreedzame betoging.
Uitgangspunt is dat het burgers vrij staat om te demonstreren wanneer, waar, hoe en waarover zij maar willen. Tevens dienen zij in staat gesteld te worden om hun boodschap kenbaar te maken op een locatie waar deze zoveel mogelijk anderen kan bereiken, aangezien een bereik van enige omvang noodzakelijk is voor het sorteren van enig effect, dat inherent is aan het recht tot betoging. Dat betekent onder meer dat de verplaatsing van de demonstratie naar een achteraf gelegen locatie in beginsel niet toegestaan is. Echter, blijkens de tekst van artikel 9 Grondwet is het recht tot vergadering en betoging géén absoluut recht. Dat blijkt immers uit de frase dat het recht tot vereniging en betoging erkend wordt, ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’ (lid 1), en uit het tweede lid, dat luidt: ‘De wet kan regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden’. De voornaamste wet in formele zin die grenzen stelt aan de uitoefening van het recht tot betoging is de Wet openbare manifestaties (Wom), waarin is opgenomen dat de burgemeester slechts onder zéér stringente voorwaarden ‘voorschriften en beperkingen kan stellen of een verbod kan geven ten aanzien van betogingen’ (artikel 5 lid 1 Wom). Dat kan immers alleen wanneer dat uiterst noodzakelijk is op grond van de in artikel 9 lid 2 Grondwet genoemde gronden, en expliciet niet op grond van de ‘inhoud van hetgeen wordt beleden, onderscheidenlijk van de te openbaren gedachten of gevoelens’ (artikel 5 lid 3 Wom). Kortom, het recht tot vergadering en betoging kent een enorme reikwijdte en komt ontzettend veel bescherming toe, ongeacht hoe schurend of verstorend een demonstratie ook kan zijn, of door sommigen ervaren wordt.
Sterker nog, het recht op betoging moet zelfs juist door de burgemeester beschermd worden wanneer de vorm en boodschap van de demonstratie controversieel kunnen zijn. Als het risico bestaat dat een betoging sterke tegenreacties of zelfs tegendemonstraties kan oproepen, dient de burgermeester zich immers in ultimo in te spannen om ervoor te zorgen dat de demonstratie tóch op de gekozen plaats en wijze door kan gaan. Een voorbeeld van deze uiterste inspanning zagen we in de wijze waarop voormalig burgermeester Penn-te Strake er uit hoofde van haar functie als hoeder van de lokale openbare orde en veiligheid persoonlijk zorg voor droeg dat een Kick Out Zwarte Piet-demonstratie tóch door kon gaan, ondanks dat de demonstranten op het Vrijthof door honderden mensen met vuurwerk en eieren bekogeld werden en de Mobiele Eenheid eraan te pas moest komen om de demonstranten in veiligheid te brengen en hen naar een andere demonstratielocatie te begeleiden. Zelfs in dat extreme geval koos de burgemeester er dus niet voor om de demonstratie te verbieden middels een noodbevel ex artikel 175 lid 1 Gemeentewet, maar gaf zij de voorkeur aan de waarborging van het grondwettelijk recht tot betoging, hetgeen in de geschetste omstandigheden zeer prijzenswaardig te noemen is.
Dat het recht tot betoging in het maatschappelijk debat in de afgelopen jaren tot steeds meer frictie leidt, moge duidelijk zijn. Steeds vaker gaan geluiden op om demonstraties op voorhand te verbieden of te beperken, met name omdat de boodschap of de vorm controversieel zou zijn, of niet in het ideologische straatje van de verbodsverzoekers past. Wij zijn daarom ook verheugd dat in de domeinvergadering Algemene Zaken van 14 mei aanstaande dan eindelijk op inhoudelijke wijze aandacht besteed zal worden aan dit cruciale onderwerp, en hopen dat de bijeenkomst ertoe zal leiden dat het stevig op de agenda zal blijven staan in de jaren die voor ons liggen.
Wij wensen de burgemeester ter afsluiting van dit schrijven graag veel wijsheid toe bij de beantwoording van de eerdergenoemde schriftelijke vragen, en bij de bescherming en de waarborging van het fundamentele recht op betoging, dat wat ons betreft de broodnodige zuurstof van onze democratie vormt. En we hopen van harte dat repressieve geluiden vanuit de stad of de eigen gemeenteraad geen aanleiding zullen vormen voor een onaanvaardbare inperking van de grondrechten. We hebben er immers lang genoeg hard voor moeten strijden.
Hoogachtend,
Stephanie Blom Jules Vaessen
SP PvdD
- Zie ook:
- Jack van Gelooven
Reactie toevoegen